Hoorcolleges Cilla Geurtsen Henk Wolf Drie manieren om vak te volgen Zelfstudie 2 hoorcolleges waarin alle basis nog eens herhaald wordt 6 werkcolleges Oefententamen op BB 14 sept Lden ID: 585058
Download Presentation The PPT/PDF document "ABG 2016" is the property of its rightful owner. Permission is granted to download and print the materials on this web site for personal, non-commercial use only, and to display it on your personal computer provided you do not modify the materials and that you retain all copyright notices contained in the materials. By downloading content from our website, you accept the terms of this agreement.
Slide1
ABG 2016
Hoorcolleges
Cilla Geurtsen
Henk WolfSlide2
Drie manieren om vak te volgen
Zelfstudie
2 hoorcolleges waarin alle basis nog eens herhaald wordt
6 werkcolleges
Oefententamen op BBSlide3
14 sept (
L’den
) en 20 sept (
G’en
): redekundig ontleden
28 sept (
L’den
) en 3 okt (
G’en
): taalkundig ontledenSlide4
Redekundig ontleden
We beginnen met
enkelvoudige
zinnen. Zinnen met
één
persoonsvorm.
Begrenzen
= zeggen waar zinsdeel begint en eindigt
Ieder zinsdeel heeft een functie
Benoemen
= zeggen welke rol of functie een zinsdeel heeft
Stappenplan: volg dat steeds, ook als er gevraagd wordt om één zinsdeel te benoemenSlide5
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide6
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide7
1: Persoonsvorm
In zinnen staan werkwoorden.
De studenten
stellen
steeds
veel vragen aan de coördinator.
De student
zou
steeds veel vragen aan de coördinator
moeten
stellen
.
De persoonsvorm is een specifieke vorm van het werkwoord.Slide8
1: Persoonsvorm
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden
.
1: Verander de zin van
tijd: de persoonsvorm verandert
De studenten
stellen
veel vragen aan de coördinator.
De studenten
stelden
veel vragen aan de coördinator.Slide9
1: Persoonsvorm
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden.
2: Ja/nee-vraag van de zin maken: persoonsvorm komt vooraan
.
De studenten
stellen
steeds veel
vragen aan de coördinator.
Stellen
de studenten de coördinator steeds veel vragen?
Slide10
1: Persoonsvorm
Drie manieren om de persoonsvorm te vinden.
3: Verander de persoonsvorm van getal. De persoonsvorm verandert (en het onderwerp ook).
enkelvoud → meervoud
meervoud → enkelvoud
De studenten
stellen
steeds veel
vragen aan de coördinator.
De student
stelt
steeds veel vragen aan de coördinator.Slide11
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
7: Voorzetselvoorwerp
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide12
2: Zinsdelen
In het Nederlands kunnen we ontzettend lange zinnen maken.
Deze zinnen bestaan uit verschillende onderdelen: zinsdelen
.
Soms bestaat een zinsdeel uit 1 woord, soms uit meerdere woorden (woordgroep).
Deze delen kunnen
(meestal) van
plaats
veranderen.Slide13
2: Zinsdelen
Hoe kun je een zinsdeel vinden?
Eerst de persoonsvorm zoeken.
Dan kijken welk(e) woord(en) allemaal voor de persoonsvorm kunnen staan
.
Ga in principe uit van zo groot mogelijke zinsdelen.Slide14
2: Zinsdelen
1: Zoek de persoonsvorm
De studenten
stellen
steeds veel
vragen aan de coördinator. Slide15
2: Zinsdelen
Dan kijken welk(e) woord(en) allemaal voor de persoonsvorm kunnen staan
De
studenten
/ stellen / steeds veel
vragen aan de coördinator.
Veel vragen
/
stellen / de studenten steeds aan de coördinator.
Aan de coördinator
/ stellen / de studenten steeds veel vragen.
Steeds
/ stellen / de studenten veel vragen aan de coördinator. Slide16
2: Zinsdelen
/De
studenten / stellen / steeds
/ veel
vragen
/aan
de
coördinator/.
De zinsdelen van deze zin zijn:
d
e studenten
s
tellen
s
teeds
v
eel vragen
a
an de coördinatorSlide17
2: Zinsdelen
/Kasper / heeft /
een slang
/
gezien /
van drie meter lang
/.
Zinsdeel is onderbroken. Discontinu zinsdeel.
Een slang van drie meter lang
is eigenlijk een zinsdeel. Slide18
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
7: Voorzetsel voorwerp
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide19
3: Onderwerp
Twee manieren om onderwerp te vinden
1: Wie
of wat
+ persoonsvorm?
2: Verander
de persoonsvorm van getal.
(
ev
→ mv of mv →
ev
)
Manier 1: De
studenten stellen steeds veel vragen aan de coördinator.
Wie stellen?
De studenten stellen.
De studenten
is het onderwerp.
Slide20
3: Onderwerp
Manier
2:
De studenten
stellen
steeds veel vragen aan de coördinator.
De student
stelt
steeds veel vragen aan de coördinator
.
Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar. Ze congrueren. Slide21
3:
Onderwerp
Ook wel
Onderwerp is
de doener
in de zin.
Ik eet een appel. Wie eet? Wie doet? = Ik
(Uitzondering: De appel wordt door mij gegeten.)Slide22
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk
)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
7: Voorzetsel voorwerp
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide23
4: Gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het is OF / OF. Slide24
4: Gezegde
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp
is
iets
Ik ben lerares.
Ik ben blond.
Ik ben verdrietig.
Maar ook
Ik word lerares. (worden = gaan zijn)
Ik blijf blond. (blijven = lange tijd zijn)
Zijn, blijven, worden noem je koppelwerkwoorden. Er zijn er veel meer. Ook meer dan je vroeger geleerd hebt. Slide25
4: Gezegde
Ik ben lerares.
Stappenplan
Pv = ben
Zinsdelen= /Ik / ben / lerares/.
Onderwerp = ik
Naamwoordelijk gezegde = ben leraresSlide26
4: Gezegde
Ik ben lerares.
Ben lerares = NWG
Ben = werkwoordelijk deel van het NWG
Lerares = naamwoordelijk deel van het NWGSlide27
4: Gezegde
Naamwoordelijk gezegde
In schoolboeken vaak gewerkt met rijtje koppelwerkwoorden.
Richt je nu vooral op de vraag: IS HET ONDERWERP IETS? Slide28
4: Gezegde
Er zijn natuurlijk ook zinnen met meer werkwoorden.
Hij
is
na tien jaar
studeren
dokter
geworden
.
Het onderwerp is in deze zin ook iets. Slide29
4: Gezegde
/Hij / is / na tien jaar studeren / eindelijk / dokter / geworden/.
PV= is
O = hij
NWG = is dokter geworden.
Naamwoordelijk deel van NWG = dokter
Werkwoordelijk deel van NWG = is geworden.
(Let op: geworden is het KWW. Komen we nog op terug!)Slide30
4: Gezegde
Geen naamwoordelijk gezegde? Dan werkwoordelijk.
Werkwoordelijk gezegde doet iets.
Alle werkwoorden uit de zin.
En soms wat extra’s.
De student
zou
steeds veel vragen aan de coördinator
moeten
stellen
.Slide31
4: Gezegde
Maar ook:
Bart
kijkt
tentamens altijd snel
na
.
Scheidbaar samengesteld werkwoord:
nakijken
LET OP: Na hoort alleen in het
wg
, niet in de pv. Slide32
4: Gezegde
En ook:
Ik
zit
graag in het zonnetje
te lezen
.
Hij
is
al uren
aan het denken
.
Ik
realiseer
me
dat nog niet. Slide33
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide34
5: Lijdend voorwerp
Kan alleen voorkomen bij zinnen met een WWG.
/De studenten / stellen / steeds / veel vragen / aan de coördinator/.
Onderwerp is de
‘Doener’.
LV
de
‘
Onderganer
’
in een zin
. (Er wordt iets mee gedaan.)
O
:
wie stelt?
(Doener):
De studenten
LV
:
wie/wat stellen de studenten?
(
Onderganer
):veel vragen
Vindproef
LV:
Wat/wie
+ PV + O (+ rest WWG)?Slide35
5: Lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp begint in principe niet met een voorzetsel.
Een lijdend voorwerp staat niet in iedere zin met een werkwoordelijk gezegde.
Zinnen met een lijdend voorwerp kun je passief maken / in de lijdende vorm zetten.
Ik eet een appel – De appel wordt door mij gegeten. Slide36
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide37
6: Meewerkend voorwerp
/De
studenten / stellen / steeds / veel vragen / aan de
coördinator/.
PV
= stellen
O = de studenten (doener
).
LV = veel vragen (
onderganer
)
Steeds
meer rollen in de zin: doener +
onderganer
+ ‘ontvanger
’.
MV = aan de coördinator (diegene krijgt het)Slide38
6: Meewerkend voorwerp
/De studenten / stellen / steeds / veel vragen /
aan de coördinator
/.
/De studenten / stellen /
de
coördinator
/
steeds / veel
vragen
/.
OF
De buurvrouw geeft
haar hondje
iedere dag een lekker botje.
De buurvrouw geeft iedere dag een lekker botje
aan haar hondje
. Slide39
6: Meewerkend voorwerp
Om iets te kunnen ontvangen moet er natuurlijk iets
gegeven
worden.
Een MV hoort dus altijd bij een werkwoord dat iets ‘geeft’.
‘Geven’ is een breed begrip:
Bv. lenen, schenken, vertellen, verkopen, antwoorden, beloven, aanraden, uitleggen, toestoppen,
aanbieden
.
Je kunt het woord ‘aan’ ook weglaten of ervoor zetten. Slide40
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide41
7: Voorzetselvoorwerp
GEEN TENTAMENSTOF / ZIT IN SYNTAXIS / GRAMMATICA jaar 2
/Ik /houd /
van spruitjes
/.
/Ik /reken /op een blaadje/.
/Ik /reken/
op je
!/.
Zinsdeel beginnend met een voorzetsel. Dat voorzetsel is onlosmakelijk verbonden met een werkwoord. Het voorzetsel kun je niet vervangen door een ander voorzetsel. Betekenis van een voorzetselvoorwerp vaak niet heel letterlijk.
Ik houd tegen spruitjes.
Ik reken naast het blaadje
Ik reken tussen je. Slide42
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide43
8: Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling zegt bijvoorbeeld iets over:
Tijd
Plaats
Omstandigheden
De studenten / stellen
/ de
coördinator
/tijdens de colleges /steeds/
veel
vragen.
Tijdens de colleges = bijwoordelijke bepalingSlide44
Antwoord op vragen als:
Waar
Wanneer
Waarom
Waardoor
Waarmee
Hoe
ABG = alleen herkennen
b
ijwoordelijke bepaling. Slide45
Stappenplan
1: Persoonsvorm
2: Zinsdelen
3: Onderwerp
4: Gezegde (werkwoordelijk en naamwoordelijk)
5: Lijdend voorwerp
6: Meewerkend voorwerp
(7: Voorzetselvoorwerp)
8: Bijwoordelijke bepaling
9: Bijvoeglijke bepalingSlide46
9: Bijvoeglijke bepaling
Tentamen: altijd aangeven waar de
bijvoeglijke bepaling
bij hoort
.
De jongen met het rode haar.
- met het rode haar:
BVB bij de jongen
.
- rode:
BVB bij
haarSlide47
47
BVB kan
voor
het ZNW staan (de
ware
liefde, het
rode
haar)
Maar ook
achter
het ZNW:
- de auto
die ik graag wil hebben
- een bestemming
met veel bezienswaardigheden
- een apparaat
om mee te kopiëren
Slide48
Samengestelde zin
Zinnen met meer persoonsvormen. Ook wel verschillende zinnen in een.
Terwijl ik naar de Albert Heijn
loop
,
eet
ik een appel.
Bij meer dan één persoonsvorm
→ samengestelde
zin.Slide49
Samengestelde zin
Bij ABG
Herkennen hoofd- en bijzinnen.
Aangeven met welk woord een bijzin begint.
Nevenschikking
Ik eet een appel en ik loop naar de Albert Heijn.
Onderschikking
Terwijl ik naar de Albert Heijn loop, eet ik een appel. Slide50
Samengestelde zin
Nevenschikking
Ik eet een appel en ik loop naar de Albert
Heijn.
Zinnen als het ware naast elkaar.
Nevenschikkende voegwoorden of komma.
Reader blz. 49: broer-zus relatie
Voorbeeld: twee hoofdzinnen.Slide51
Onderschikking
Terwijl ik naar de Albert Heijn loop
, eet ik een appel.
Zinnen in elkaar
Onderschikkende voegwoorden
Andere woordvolgorde
Reader blz. 49: moederkind relatie
Voorbeeld: bijzin onderstreept. De bijzin begint bij
terwijl
. Slide52
Onderschikking
Bijzin kan ook ingeleid worden door:
Betrekkelijke voornaamwoorden
De hond
die
daar loopt
is van mij.
Vraagwoorden
Raad eens
wat voor
vogel daar vliegt.
Volledig overzicht
blz.
133 reader. Nu eerst herkennen dat het een bijzin is. Slide53
Uit het proeftentamen
redekundig samengesteld
● Schrijf op of er in de onderstaande zinnen sprake is van nevenschikking (NS) of onderschikking (OS). Omcirkel de juiste afkorting in de antwoordvakken op blz. 1.
● Onderstreep het verbindende woord tussen de zinnen.
● Benoem steeds de hoofd- en/of bijzin(
nen
). Schrijf de afkortingen (HZ, BZ) op het antwoordblad onder de betreffende zinnen (je hoeft de delen niet helemaal over te schrijven
).
De advocaat hamerde erop dat de getuige een oogafwijking had. Slide54
Uit het proeftentamen
● Schrijf op of er in de onderstaande zinnen sprake is van nevenschikking (NS) of onderschikking (OS). Omcirkel de juiste afkorting in de antwoordvakken op blz. 1.
● Onderstreep het verbindende woord tussen de zinnen.
● Benoem steeds de hoofd- en/of bijzin(
nen
). Schrijf de afkortingen (HZ, BZ) op het antwoordblad onder de betreffende zinnen (je hoeft de delen niet helemaal over te schrijven).
OS: De
advocaat hamerde erop (hoofdzin)
dat
de getuige een oogafwijking had (bijzin).Slide55
Volgende keer
Taalkundig ontleden (woordsoorten)
De tijden
Van actief naar passief en andersomSlide56
Meet weten /oefenen?
Oefenen kan via
Nedercom
. (Kun je niet inloggen? Mail naar
j.bruining@nhl.nl
)
Extra uitleg bij het naamwoordelijk gezegde:
http://
screencast-o-matic.com/watch/cDQhXBj1oN
Nog meer informatie over het naamwoordelijk gezegde:
http
://www.henkwolf.nl/zzz/gezegde
/
Er staat nu ook extra materiaal op Blackboard. (Map extra oefenmateriaal)
http
://www.henkwolf.nl
/